onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik zal
jij/je zal/zult
hij/zij/het/u zal/zult
wij/we zullen
jullie zullen
zij/ze zullen
onvoltooid verleden tijdpast
ik zou
jij/je zou
hij/zij/het/u zou
wij/we zouden
jullie zouden
zij/ze zouden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik --
jij/je --
hij/zij/het/u --
wij/we --
jullie --
zij/ze --
voltooid verleden tijdpast perfect
ik --
jij/je --
hij/zij/het/u --
wij/we --
jullie --
zij/ze --
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik --
jij/je --
hij/zij/het/u --
wij/we --
jullie --
zij/ze --
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik --
jij/je --
hij/zij/het/u --
wij/we --
jullie --
zij/ze --
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou
jij/je zou
hij/zij/het/u zou
wij/we zouden
jullie zouden
zij/ze zouden
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik --
jij/je --
hij/zij/het/u --
wij/we --
jullie --
zij/ze --
gebiedende wijs: --
tegenwoordig deelwoord: --
voltooid deelwoord: --
Defective modal. Only present (zal/zult) and past (zou/zouden); no participles, no compound tenses, no imperative. The zal/zult pair in the hij/zij/het/u cell is ONLY for u: both u zal and u zult are correct. For hij/zij/het use only zal. Used to form the future/conditional with an infinitive (e.g., Hij zal morgen komen; Ik zou gaan als ik tijd had).