onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik kom binnen
jij/je komt binnen
hij/zij/het/u komt binnen
wij/we komen binnen
jullie komen binnen
zij/ze komen binnen
onvoltooid verleden tijdpast
ik kwam binnen
jij/je kwam binnen
hij/zij/het/u kwam binnen
wij/we kwamen binnen
jullie kwamen binnen
zij/ze kwamen binnen
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik ben binnengekomen
jij/je bent binnengekomen
hij/zij/het/u is binnengekomen
wij/we zijn binnengekomen
jullie zijn binnengekomen
zij/ze zijn binnengekomen
voltooid verleden tijdpast perfect
ik was binnengekomen
jij/je was binnengekomen
hij/zij/het/u was binnengekomen
wij/we waren binnengekomen
jullie waren binnengekomen
zij/ze waren binnengekomen
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal binnenkomen
jij/je zult binnenkomen
hij/zij/het/u zal binnenkomen
wij/we zullen binnenkomen
jullie zullen binnenkomen
zij/ze zullen binnenkomen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal zijn binnengekomen
jij/je zult zijn binnengekomen
hij/zij/het/u zal zijn binnengekomen
wij/we zullen zijn binnengekomen
jullie zullen zijn binnengekomen
zij/ze zullen zijn binnengekomen
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou binnenkomen
jij/je zou binnenkomen
hij/zij/het/u zou binnenkomen
wij/we zouden binnenkomen
jullie zouden binnenkomen
zij/ze zouden binnenkomen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou zijn binnengekomen
jij/je zou zijn binnengekomen
hij/zij/het/u zou zijn binnengekomen
wij/we zouden zijn binnengekomen
jullie zouden zijn binnengekomen
zij/ze zouden zijn binnengekomen
gebiedende wijs: kom binnen
tegenwoordig deelwoord: binnenkomend
voltooid deelwoord: binnengekomen
Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:
Hij komt elke ochtend binnen zonder te kloppen.
He comes in every morning without knocking.
Onvoltooid verleden tijdPast:
Hij kwam stilletjes binnen.
He came in quietly.
Voltooid tegenwoordige tijdPresent perfect:
Zij is net met de boodschappen binnengekomen.
She has just come in with the groceries.