onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik arresteer
jij/je arresteert
hij/zij/het/u arresteert
wij/we arresteren
jullie arresteren
zij/ze arresteren
onvoltooid verleden tijdpast
ik arresteerde
jij/je arresteerde
hij/zij/het/u arresteerde
wij/we arresteerden
jullie arresteerden
zij/ze arresteerden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb gearresteerd
jij/je hebt gearresteerd
hij/zij/het/u heeft gearresteerd
wij/we hebben gearresteerd
jullie hebben gearresteerd
zij/ze hebben gearresteerd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had gearresteerd
jij/je had gearresteerd
hij/zij/het/u had gearresteerd
wij/we hadden gearresteerd
jullie hadden gearresteerd
zij/ze hadden gearresteerd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal arresteren
jij/je zult arresteren
hij/zij/het/u zal arresteren
wij/we zullen arresteren
jullie zullen arresteren
zij/ze zullen arresteren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben gearresteerd
jij/je zult hebben gearresteerd
hij/zij/het/u zal hebben gearresteerd
wij/we zullen hebben gearresteerd
jullie zullen hebben gearresteerd
zij/ze zullen hebben gearresteerd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou arresteren
jij/je zou arresteren
hij/zij/het/u zou arresteren
wij/we zouden arresteren
jullie zouden arresteren
zij/ze zouden arresteren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben gearresteerd
jij/je zou hebben gearresteerd
hij/zij/het/u zou hebben gearresteerd
wij/we zouden hebben gearresteerd
jullie zouden hebben gearresteerd
zij/ze zouden hebben gearresteerd
gebiedende wijsimperative
jij/je arresteer
hij/zij/het/u arresteert u
wij/we laten we arresteren
jullie arresteert
tegenwoordig deelwoord: arresterend
voltooid deelwoord: gearresteerd