onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik app
jij/je appt
hij/zij/het/u appt
wij/we appen
jullie appen
zij/ze appen
onvoltooid verleden tijdpast
ik appte
jij/je appte
hij/zij/het/u appte
wij/we appten
jullie appten
zij/ze appten
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb geappt
jij/je hebt geappt
hij/zij/het/u heeft geappt
wij/we hebben geappt
jullie hebben geappt
zij/ze hebben geappt
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had geappt
jij/je had geappt
hij/zij/het/u had geappt
wij/we hadden geappt
jullie hadden geappt
zij/ze hadden geappt
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal appen
jij/je zult appen
hij/zij/het/u zal appen
wij/we zullen appen
jullie zullen appen
zij/ze zullen appen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben geappt
jij/je zult hebben geappt
hij/zij/het/u zal hebben geappt
wij/we zullen hebben geappt
jullie zullen hebben geappt
zij/ze zullen hebben geappt
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou appen
jij/je zou appen
hij/zij/het/u zou appen
wij/we zouden appen
jullie zouden appen
zij/ze zouden appen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben geappt
jij/je zou hebben geappt
hij/zij/het/u zou hebben geappt
wij/we zouden hebben geappt
jullie zouden hebben geappt
zij/ze zouden hebben geappt
gebiedende wijsimperative
jij/je app
hij/zij/het/u appt u
wij/we laten we appen
jullie appt
tegenwoordig deelwoord: append
voltooid deelwoord: geappt