Dutch Conjugations - APPEN Hidden OG Image
  polytripper

  


appen
   
- to text (colloq.)

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
app
appte
heb geappt
jij/je
appt
appte
hebt geappt
hij/zij/het/u
appt
appte
heeft geappt
wij/we
appen
appten
hebben geappt
jullie
appen
appten
hebben geappt
zij/ze
appen
appten
hebben geappt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geappt
zal appen
zal hebben geappt
jij/je
had geappt
zult appen
zult hebben geappt
hij/zij/het/u
had geappt
zal appen
zal hebben geappt
wij/we
hadden geappt
zullen appen
zullen hebben geappt
jullie
hadden geappt
zullen appen
zullen hebben geappt
zij/ze
hadden geappt
zullen appen
zullen hebben geappt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou appen
zou hebben geappt
--
jij/je
zou appen
zou hebben geappt
app
hij/zij/het/u
zou appen
zou hebben geappt
appt u
wij/we
zouden appen
zouden hebben geappt
laten we appen
jullie
zouden appen
zouden hebben geappt
appt
zij/ze
zouden appen
zouden hebben geappt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik app

jij/je appt

hij/zij/het/u appt

wij/we appen

jullie appen

zij/ze appen


onvoltooid verleden tijdpast

ik appte

jij/je appte

hij/zij/het/u appte

wij/we appten

jullie appten

zij/ze appten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geappt

jij/je hebt geappt

hij/zij/het/u heeft geappt

wij/we hebben geappt

jullie hebben geappt

zij/ze hebben geappt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geappt

jij/je had geappt

hij/zij/het/u had geappt

wij/we hadden geappt

jullie hadden geappt

zij/ze hadden geappt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal appen

jij/je zult appen

hij/zij/het/u zal appen

wij/we zullen appen

jullie zullen appen

zij/ze zullen appen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geappt

jij/je zult hebben geappt

hij/zij/het/u zal hebben geappt

wij/we zullen hebben geappt

jullie zullen hebben geappt

zij/ze zullen hebben geappt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou appen

jij/je zou appen

hij/zij/het/u zou appen

wij/we zouden appen

jullie zouden appen

zij/ze zouden appen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geappt

jij/je zou hebben geappt

hij/zij/het/u zou hebben geappt

wij/we zouden hebben geappt

jullie zouden hebben geappt

zij/ze zouden hebben geappt


gebiedende wijsimperative

jij/je app

hij/zij/het/u appt u

wij/we laten we appen

jullie appt



tegenwoordig deelwoord: append

voltooid deelwoord: geappt