Dutch Conjugations - AMUSEREN Hidden OG Image
  polytripper

  


amuseren
   
- to amuse/entertain

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
amuseer
amuseerde
heb geamuseerd
jij/je
amuseert
amuseerde
hebt geamuseerd
hij/zij/het/u
amuseert
amuseerde
heeft geamuseerd
wij/we
amuseren
amuseerden
hebben geamuseerd
jullie
amuseren
amuseerden
hebben geamuseerd
zij/ze
amuseren
amuseerden
hebben geamuseerd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geamuseerd
zal amuseren
zal hebben geamuseerd
jij/je
had geamuseerd
zult amuseren
zult hebben geamuseerd
hij/zij/het/u
had geamuseerd
zal amuseren
zal hebben geamuseerd
wij/we
hadden geamuseerd
zullen amuseren
zullen hebben geamuseerd
jullie
hadden geamuseerd
zullen amuseren
zullen hebben geamuseerd
zij/ze
hadden geamuseerd
zullen amuseren
zullen hebben geamuseerd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou amuseren
zou hebben geamuseerd
--
jij/je
zou amuseren
zou hebben geamuseerd
amuseer
hij/zij/het/u
zou amuseren
zou hebben geamuseerd
amuseert u
wij/we
zouden amuseren
zouden hebben geamuseerd
laten we amuseren
jullie
zouden amuseren
zouden hebben geamuseerd
amuseert
zij/ze
zouden amuseren
zouden hebben geamuseerd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik amuseer

jij/je amuseert

hij/zij/het/u amuseert

wij/we amuseren

jullie amuseren

zij/ze amuseren


onvoltooid verleden tijdpast

ik amuseerde

jij/je amuseerde

hij/zij/het/u amuseerde

wij/we amuseerden

jullie amuseerden

zij/ze amuseerden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geamuseerd

jij/je hebt geamuseerd

hij/zij/het/u heeft geamuseerd

wij/we hebben geamuseerd

jullie hebben geamuseerd

zij/ze hebben geamuseerd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geamuseerd

jij/je had geamuseerd

hij/zij/het/u had geamuseerd

wij/we hadden geamuseerd

jullie hadden geamuseerd

zij/ze hadden geamuseerd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal amuseren

jij/je zult amuseren

hij/zij/het/u zal amuseren

wij/we zullen amuseren

jullie zullen amuseren

zij/ze zullen amuseren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geamuseerd

jij/je zult hebben geamuseerd

hij/zij/het/u zal hebben geamuseerd

wij/we zullen hebben geamuseerd

jullie zullen hebben geamuseerd

zij/ze zullen hebben geamuseerd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou amuseren

jij/je zou amuseren

hij/zij/het/u zou amuseren

wij/we zouden amuseren

jullie zouden amuseren

zij/ze zouden amuseren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geamuseerd

jij/je zou hebben geamuseerd

hij/zij/het/u zou hebben geamuseerd

wij/we zouden hebben geamuseerd

jullie zouden hebben geamuseerd

zij/ze zouden hebben geamuseerd


gebiedende wijsimperative

jij/je amuseer

hij/zij/het/u amuseert u

wij/we laten we amuseren

jullie amuseert



tegenwoordig deelwoord: amuserend

voltooid deelwoord: geamuseerd