Dutch Conjugations - AFNEMEN Hidden OG Image
  polytripper

  


afnemen
   
- to decrease

strong (sterk) separable aux: hebben/zijn nam af — afgenomen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
neem af
nam af
heb/ben afgenomen
jij/je
neemt af
nam af
hebt/bent afgenomen
hij/zij/het/u
neemt af
nam af
heeft/is afgenomen
wij/we
nemen af
namen af
hebben/zijn afgenomen
jullie
nemen af
namen af
hebben/zijn afgenomen
zij/ze
nemen af
namen af
hebben/zijn afgenomen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had/was afgenomen
zal afnemen
zal hebben/zijn afgenomen
jij/je
had/was afgenomen
zult afnemen
zult hebben/zijn afgenomen
hij/zij/het/u
had/was afgenomen
zal afnemen
zal hebben/zijn afgenomen
wij/we
hadden/waren afgenomen
zullen afnemen
zullen hebben/zijn afgenomen
jullie
hadden/waren afgenomen
zullen afnemen
zullen hebben/zijn afgenomen
zij/ze
hadden/waren afgenomen
zullen afnemen
zullen hebben/zijn afgenomen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou afnemen
zou hebben/zijn afgenomen
--
jij/je
zou afnemen
zou hebben/zijn afgenomen
neem af
hij/zij/het/u
zou afnemen
zou hebben/zijn afgenomen
neemt u af
wij/we
zouden afnemen
zouden hebben/zijn afgenomen
laten we afnemen
jullie
zouden afnemen
zouden hebben/zijn afgenomen
neemt af
zij/ze
zouden afnemen
zouden hebben/zijn afgenomen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik neem af

jij/je neemt af

hij/zij/het/u neemt af

wij/we nemen af

jullie nemen af

zij/ze nemen af


onvoltooid verleden tijdpast

ik nam af

jij/je nam af

hij/zij/het/u nam af

wij/we namen af

jullie namen af

zij/ze namen af


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb/ben afgenomen

jij/je hebt/bent afgenomen

hij/zij/het/u heeft/is afgenomen

wij/we hebben/zijn afgenomen

jullie hebben/zijn afgenomen

zij/ze hebben/zijn afgenomen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had/was afgenomen

jij/je had/was afgenomen

hij/zij/het/u had/was afgenomen

wij/we hadden/waren afgenomen

jullie hadden/waren afgenomen

zij/ze hadden/waren afgenomen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal afnemen

jij/je zult afnemen

hij/zij/het/u zal afnemen

wij/we zullen afnemen

jullie zullen afnemen

zij/ze zullen afnemen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben/zijn afgenomen

jij/je zult hebben/zijn afgenomen

hij/zij/het/u zal hebben/zijn afgenomen

wij/we zullen hebben/zijn afgenomen

jullie zullen hebben/zijn afgenomen

zij/ze zullen hebben/zijn afgenomen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou afnemen

jij/je zou afnemen

hij/zij/het/u zou afnemen

wij/we zouden afnemen

jullie zouden afnemen

zij/ze zouden afnemen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben/zijn afgenomen

jij/je zou hebben/zijn afgenomen

hij/zij/het/u zou hebben/zijn afgenomen

wij/we zouden hebben/zijn afgenomen

jullie zouden hebben/zijn afgenomen

zij/ze zouden hebben/zijn afgenomen


gebiedende wijsimperative

jij/je neem af

hij/zij/het/u neemt u af

wij/we laten we afnemen

jullie neemt af



tegenwoordig deelwoord: afnemend

voltooid deelwoord: afgenomen