onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik keur af
jij/je keurt af
hij/zij/het/u keurt af
wij/we keuren af
jullie keuren af
zij/ze keuren af
onvoltooid verleden tijdpast
ik keurde af
jij/je keurde af
hij/zij/het/u keurde af
wij/we keurden af
jullie keurden af
zij/ze keurden af
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik ben/heb afgekeurd
jij/je bent/hebt afgekeurd
hij/zij/het/u is/heeft afgekeurd
wij/we zijn/hebben afgekeurd
jullie zijn/hebben afgekeurd
zij/ze zijn/hebben afgekeurd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik was/had afgekeurd
jij/je was/had afgekeurd
hij/zij/het/u was/had afgekeurd
wij/we waren/hadden afgekeurd
jullie waren/hadden afgekeurd
zij/ze waren/hadden afgekeurd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal afkeuren
jij/je zult afkeuren
hij/zij/het/u zal afkeuren
wij/we zullen afkeuren
jullie zullen afkeuren
zij/ze zullen afkeuren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal zijn/hebben afgekeurd
jij/je zult zijn/hebben afgekeurd
hij/zij/het/u zal zijn/hebben afgekeurd
wij/we zullen zijn/hebben afgekeurd
jullie zullen zijn/hebben afgekeurd
zij/ze zullen zijn/hebben afgekeurd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou afkeuren
jij/je zou afkeuren
hij/zij/het/u zou afkeuren
wij/we zouden afkeuren
jullie zouden afkeuren
zij/ze zouden afkeuren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou zijn/hebben afgekeurd
jij/je zou zijn/hebben afgekeurd
hij/zij/het/u zou zijn/hebben afgekeurd
wij/we zouden zijn/hebben afgekeurd
jullie zouden zijn/hebben afgekeurd
zij/ze zouden zijn/hebben afgekeurd
gebiedende wijs: keur af
tegenwoordig deelwoord: afkeurend
voltooid deelwoord: afgekeurd
Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:
Zij keurt zijn gedrag af.
She disapproves of his behavior.
Onvoltooid verleden tijdPast:
De commissie keurde het voorstel af.
The committee rejected the proposal.
Voltooid tegenwoordige tijdPresent perfect:
Zijn auto is afgekeurd.
His car failed the inspection.