onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik haal adem
jij/je haalt adem
hij/zij/het/u haalt adem
wij/we halen adem
jullie halen adem
zij/ze halen adem
onvoltooid verleden tijdpast
ik haalde adem
jij/je haalde adem
hij/zij/het/u haalde adem
wij/we haalden adem
jullie haalden adem
zij/ze haalden adem
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb ademgehaald
jij/je hebt ademgehaald
hij/zij/het/u heeft ademgehaald
wij/we hebben ademgehaald
jullie hebben ademgehaald
zij/ze hebben ademgehaald
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had ademgehaald
jij/je had ademgehaald
hij/zij/het/u had ademgehaald
wij/we hadden ademgehaald
jullie hadden ademgehaald
zij/ze hadden ademgehaald
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal ademhalen
jij/je zult ademhalen
hij/zij/het/u zal ademhalen
wij/we zullen ademhalen
jullie zullen ademhalen
zij/ze zullen ademhalen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben ademgehaald
jij/je zult hebben ademgehaald
hij/zij/het/u zal hebben ademgehaald
wij/we zullen hebben ademgehaald
jullie zullen hebben ademgehaald
zij/ze zullen hebben ademgehaald
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou ademhalen
jij/je zou ademhalen
hij/zij/het/u zou ademhalen
wij/we zouden ademhalen
jullie zouden ademhalen
zij/ze zouden ademhalen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben ademgehaald
jij/je zou hebben ademgehaald
hij/zij/het/u zou hebben ademgehaald
wij/we zouden hebben ademgehaald
jullie zouden hebben ademgehaald
zij/ze zouden hebben ademgehaald
gebiedende wijsimperative
jij/je haal adem
hij/zij/het/u haalt u adem
wij/we laten we ademhalen
jullie haalt adem
tegenwoordig deelwoord: ademhalend
voltooid deelwoord: ademgehaald