Dutch Conjugations - AANZETTEN Hidden OG Image
  polytripper

  


aanzetten
   
- to turn on

weak (zwak) regular separable aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
zet aan
zette aan
heb aangezet
jij/je
zet aan
zette aan
hebt aangezet
hij/zij/het/u
zet aan
zette aan
heeft aangezet
wij/we
zetten aan
zetten aan
hebben aangezet
jullie
zetten aan
zetten aan
hebben aangezet
zij/ze
zetten aan
zetten aan
hebben aangezet

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had aangezet
zal aanzetten
zal hebben aangezet
jij/je
had aangezet
zult aanzetten
zult hebben aangezet
hij/zij/het/u
had aangezet
zal aanzetten
zal hebben aangezet
wij/we
hadden aangezet
zullen aanzetten
zullen hebben aangezet
jullie
hadden aangezet
zullen aanzetten
zullen hebben aangezet
zij/ze
hadden aangezet
zullen aanzetten
zullen hebben aangezet

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou aanzetten
zou hebben aangezet
--
jij/je
zou aanzetten
zou hebben aangezet
zet aan
hij/zij/het/u
zou aanzetten
zou hebben aangezet
zet u aan
wij/we
zouden aanzetten
zouden hebben aangezet
laten we aanzetten
jullie
zouden aanzetten
zouden hebben aangezet
zet aan
zij/ze
zouden aanzetten
zouden hebben aangezet
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik zet aan

jij/je zet aan

hij/zij/het/u zet aan

wij/we zetten aan

jullie zetten aan

zij/ze zetten aan


onvoltooid verleden tijdpast

ik zette aan

jij/je zette aan

hij/zij/het/u zette aan

wij/we zetten aan

jullie zetten aan

zij/ze zetten aan


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb aangezet

jij/je hebt aangezet

hij/zij/het/u heeft aangezet

wij/we hebben aangezet

jullie hebben aangezet

zij/ze hebben aangezet


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had aangezet

jij/je had aangezet

hij/zij/het/u had aangezet

wij/we hadden aangezet

jullie hadden aangezet

zij/ze hadden aangezet


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal aanzetten

jij/je zult aanzetten

hij/zij/het/u zal aanzetten

wij/we zullen aanzetten

jullie zullen aanzetten

zij/ze zullen aanzetten


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben aangezet

jij/je zult hebben aangezet

hij/zij/het/u zal hebben aangezet

wij/we zullen hebben aangezet

jullie zullen hebben aangezet

zij/ze zullen hebben aangezet


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou aanzetten

jij/je zou aanzetten

hij/zij/het/u zou aanzetten

wij/we zouden aanzetten

jullie zouden aanzetten

zij/ze zouden aanzetten


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben aangezet

jij/je zou hebben aangezet

hij/zij/het/u zou hebben aangezet

wij/we zouden hebben aangezet

jullie zouden hebben aangezet

zij/ze zouden hebben aangezet


gebiedende wijsimperative

jij/je zet aan

hij/zij/het/u zet u aan

wij/we laten we aanzetten

jullie zet aan



tegenwoordig deelwoord: aanzettend

voltooid deelwoord: aangezet