onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik val aan
jij/je valt aan
hij/zij/het/u valt aan
wij/we vallen aan
jullie vallen aan
zij/ze vallen aan
onvoltooid verleden tijdpast
ik viel aan
jij/je viel aan
hij/zij/het/u viel aan
wij/we vielen aan
jullie vielen aan
zij/ze vielen aan
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb aangevallen
jij/je hebt aangevallen
hij/zij/het/u heeft aangevallen
wij/we hebben aangevallen
jullie hebben aangevallen
zij/ze hebben aangevallen
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had aangevallen
jij/je had aangevallen
hij/zij/het/u had aangevallen
wij/we hadden aangevallen
jullie hadden aangevallen
zij/ze hadden aangevallen
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal aanvallen
jij/je zult aanvallen
hij/zij/het/u zal aanvallen
wij/we zullen aanvallen
jullie zullen aanvallen
zij/ze zullen aanvallen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben aangevallen
jij/je zult hebben aangevallen
hij/zij/het/u zal hebben aangevallen
wij/we zullen hebben aangevallen
jullie zullen hebben aangevallen
zij/ze zullen hebben aangevallen
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou aanvallen
jij/je zou aanvallen
hij/zij/het/u zou aanvallen
wij/we zouden aanvallen
jullie zouden aanvallen
zij/ze zouden aanvallen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben aangevallen
jij/je zou hebben aangevallen
hij/zij/het/u zou hebben aangevallen
wij/we zouden hebben aangevallen
jullie zouden hebben aangevallen
zij/ze zouden hebben aangevallen
gebiedende wijsimperative
jij/je val aan
hij/zij/het/u valt u aan
wij/we laten we aanvallen
jullie valt aan
tegenwoordig deelwoord: aanvallend
voltooid deelwoord: aangevallen