onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik aanvaard
jij/je aanvaardt
hij/zij/het/u aanvaardt
wij/we aanvaarden
jullie aanvaarden
zij/ze aanvaarden
onvoltooid verleden tijdpast
ik aanvaardde
jij/je aanvaardde
hij/zij/het/u aanvaardde
wij/we aanvaardden
jullie aanvaardden
zij/ze aanvaardden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb aanvaard
jij/je hebt aanvaard
hij/zij/het/u heeft aanvaard
wij/we hebben aanvaard
jullie hebben aanvaard
zij/ze hebben aanvaard
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had aanvaard
jij/je had aanvaard
hij/zij/het/u had aanvaard
wij/we hadden aanvaard
jullie hadden aanvaard
zij/ze hadden aanvaard
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal aanvaarden
jij/je zult aanvaarden
hij/zij/het/u zal aanvaarden
wij/we zullen aanvaarden
jullie zullen aanvaarden
zij/ze zullen aanvaarden
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben aanvaard
jij/je zult hebben aanvaard
hij/zij/het/u zal hebben aanvaard
wij/we zullen hebben aanvaard
jullie zullen hebben aanvaard
zij/ze zullen hebben aanvaard
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou aanvaarden
jij/je zou aanvaarden
hij/zij/het/u zou aanvaarden
wij/we zouden aanvaarden
jullie zouden aanvaarden
zij/ze zouden aanvaarden
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben aanvaard
jij/je zou hebben aanvaard
hij/zij/het/u zou hebben aanvaard
wij/we zouden hebben aanvaard
jullie zouden hebben aanvaard
zij/ze zouden hebben aanvaard
gebiedende wijsimperative
jij/je aanvaard
hij/zij/het/u aanvaardt u
wij/we laten we aanvaarden
jullie aanvaardt
tegenwoordig deelwoord: aanvaardend
voltooid deelwoord: aanvaard