onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik stel aan
jij/je stelt aan
hij/zij/het/u stelt aan
wij/we stellen aan
jullie stellen aan
zij/ze stellen aan
onvoltooid verleden tijdpast
ik stelde aan
jij/je stelde aan
hij/zij/het/u stelde aan
wij/we stelden aan
jullie stelden aan
zij/ze stelden aan
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb aangesteld
jij/je hebt aangesteld
hij/zij/het/u heeft aangesteld
wij/we hebben aangesteld
jullie hebben aangesteld
zij/ze hebben aangesteld
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had aangesteld
jij/je had aangesteld
hij/zij/het/u had aangesteld
wij/we hadden aangesteld
jullie hadden aangesteld
zij/ze hadden aangesteld
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal aanstellen
jij/je zult aanstellen
hij/zij/het/u zal aanstellen
wij/we zullen aanstellen
jullie zullen aanstellen
zij/ze zullen aanstellen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben aangesteld
jij/je zult hebben aangesteld
hij/zij/het/u zal hebben aangesteld
wij/we zullen hebben aangesteld
jullie zullen hebben aangesteld
zij/ze zullen hebben aangesteld
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou aanstellen
jij/je zou aanstellen
hij/zij/het/u zou aanstellen
wij/we zouden aanstellen
jullie zouden aanstellen
zij/ze zouden aanstellen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben aangesteld
jij/je zou hebben aangesteld
hij/zij/het/u zou hebben aangesteld
wij/we zouden hebben aangesteld
jullie zouden hebben aangesteld
zij/ze zouden hebben aangesteld
gebiedende wijsimperative
jij/je stel je aan
hij/zij/het/u stelt u zich aan
wij/we laten we ons aanstellen
jullie stelt je aan
tegenwoordig deelwoord: aanstellend
voltooid deelwoord: aangesteld