onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik steek aan
jij/je steekt aan
hij/zij/het/u steekt aan
wij/we steken aan
jullie steken aan
zij/ze steken aan
onvoltooid verleden tijdpast
ik stak aan
jij/je stak aan
hij/zij/het/u stak aan
wij/we staken aan
jullie staken aan
zij/ze staken aan
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb aangestoken
jij/je hebt aangestoken
hij/zij/het/u heeft aangestoken
wij/we hebben aangestoken
jullie hebben aangestoken
zij/ze hebben aangestoken
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had aangestoken
jij/je had aangestoken
hij/zij/het/u had aangestoken
wij/we hadden aangestoken
jullie hadden aangestoken
zij/ze hadden aangestoken
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal aansteken
jij/je zult aansteken
hij/zij/het/u zal aansteken
wij/we zullen aansteken
jullie zullen aansteken
zij/ze zullen aansteken
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben aangestoken
jij/je zult hebben aangestoken
hij/zij/het/u zal hebben aangestoken
wij/we zullen hebben aangestoken
jullie zullen hebben aangestoken
zij/ze zullen hebben aangestoken
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou aansteken
jij/je zou aansteken
hij/zij/het/u zou aansteken
wij/we zouden aansteken
jullie zouden aansteken
zij/ze zouden aansteken
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben aangestoken
jij/je zou hebben aangestoken
hij/zij/het/u zou hebben aangestoken
wij/we zouden hebben aangestoken
jullie zouden hebben aangestoken
zij/ze zouden hebben aangestoken
gebiedende wijsimperative
jij/je steek aan
hij/zij/het/u steekt u aan
wij/we laten we aansteken
jullie steekt aan
tegenwoordig deelwoord: aanstekend
voltooid deelwoord: aangestoken