Dutch Conjugations - AANSPOREN Hidden OG Image
  polytripper

  


aansporen
   
- to spur on/urge

weak (zwak) regular separable aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
spoor aan
spoorde aan
heb aangespoord
jij/je
spoort aan
spoorde aan
hebt aangespoord
hij/zij/het/u
spoort aan
spoorde aan
heeft aangespoord
wij/we
sporen aan
spoorden aan
hebben aangespoord
jullie
sporen aan
spoorden aan
hebben aangespoord
zij/ze
sporen aan
spoorden aan
hebben aangespoord

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had aangespoord
zal aansporen
zal hebben aangespoord
jij/je
had aangespoord
zult aansporen
zult hebben aangespoord
hij/zij/het/u
had aangespoord
zal aansporen
zal hebben aangespoord
wij/we
hadden aangespoord
zullen aansporen
zullen hebben aangespoord
jullie
hadden aangespoord
zullen aansporen
zullen hebben aangespoord
zij/ze
hadden aangespoord
zullen aansporen
zullen hebben aangespoord

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou aansporen
zou hebben aangespoord
--
jij/je
zou aansporen
zou hebben aangespoord
spoor aan
hij/zij/het/u
zou aansporen
zou hebben aangespoord
spoort u aan
wij/we
zouden aansporen
zouden hebben aangespoord
laten we aansporen
jullie
zouden aansporen
zouden hebben aangespoord
spoort aan
zij/ze
zouden aansporen
zouden hebben aangespoord
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik spoor aan

jij/je spoort aan

hij/zij/het/u spoort aan

wij/we sporen aan

jullie sporen aan

zij/ze sporen aan


onvoltooid verleden tijdpast

ik spoorde aan

jij/je spoorde aan

hij/zij/het/u spoorde aan

wij/we spoorden aan

jullie spoorden aan

zij/ze spoorden aan


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb aangespoord

jij/je hebt aangespoord

hij/zij/het/u heeft aangespoord

wij/we hebben aangespoord

jullie hebben aangespoord

zij/ze hebben aangespoord


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had aangespoord

jij/je had aangespoord

hij/zij/het/u had aangespoord

wij/we hadden aangespoord

jullie hadden aangespoord

zij/ze hadden aangespoord


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal aansporen

jij/je zult aansporen

hij/zij/het/u zal aansporen

wij/we zullen aansporen

jullie zullen aansporen

zij/ze zullen aansporen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben aangespoord

jij/je zult hebben aangespoord

hij/zij/het/u zal hebben aangespoord

wij/we zullen hebben aangespoord

jullie zullen hebben aangespoord

zij/ze zullen hebben aangespoord


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou aansporen

jij/je zou aansporen

hij/zij/het/u zou aansporen

wij/we zouden aansporen

jullie zouden aansporen

zij/ze zouden aansporen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben aangespoord

jij/je zou hebben aangespoord

hij/zij/het/u zou hebben aangespoord

wij/we zouden hebben aangespoord

jullie zouden hebben aangespoord

zij/ze zouden hebben aangespoord


gebiedende wijsimperative

jij/je spoor aan

hij/zij/het/u spoort u aan

wij/we laten we aansporen

jullie spoort aan



tegenwoordig deelwoord: aansporend

voltooid deelwoord: aangespoord