Dutch Conjugations - AANSLUITEN Hidden OG Image
  polytripper

  


aansluiten
   
- to connect/join

strong (sterk) separable aux: hebben sloot aan — aangesloten



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
sluit aan
sloot aan
heb aangesloten
jij/je
sluit aan
sloot aan
hebt aangesloten
hij/zij/het/u
sluit aan
sloot aan
heeft aangesloten
wij/we
sluiten aan
sloten aan
hebben aangesloten
jullie
sluiten aan
sloten aan
hebben aangesloten
zij/ze
sluiten aan
sloten aan
hebben aangesloten

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had aangesloten
zal aansluiten
zal hebben aangesloten
jij/je
had aangesloten
zult aansluiten
zult hebben aangesloten
hij/zij/het/u
had aangesloten
zal aansluiten
zal hebben aangesloten
wij/we
hadden aangesloten
zullen aansluiten
zullen hebben aangesloten
jullie
hadden aangesloten
zullen aansluiten
zullen hebben aangesloten
zij/ze
hadden aangesloten
zullen aansluiten
zullen hebben aangesloten

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou aansluiten
zou hebben aangesloten
--
jij/je
zou aansluiten
zou hebben aangesloten
sluit aan
hij/zij/het/u
zou aansluiten
zou hebben aangesloten
sluit u aan
wij/we
zouden aansluiten
zouden hebben aangesloten
laten we aansluiten
jullie
zouden aansluiten
zouden hebben aangesloten
sluit aan
zij/ze
zouden aansluiten
zouden hebben aangesloten
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik sluit aan

jij/je sluit aan

hij/zij/het/u sluit aan

wij/we sluiten aan

jullie sluiten aan

zij/ze sluiten aan


onvoltooid verleden tijdpast

ik sloot aan

jij/je sloot aan

hij/zij/het/u sloot aan

wij/we sloten aan

jullie sloten aan

zij/ze sloten aan


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb aangesloten

jij/je hebt aangesloten

hij/zij/het/u heeft aangesloten

wij/we hebben aangesloten

jullie hebben aangesloten

zij/ze hebben aangesloten


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had aangesloten

jij/je had aangesloten

hij/zij/het/u had aangesloten

wij/we hadden aangesloten

jullie hadden aangesloten

zij/ze hadden aangesloten


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal aansluiten

jij/je zult aansluiten

hij/zij/het/u zal aansluiten

wij/we zullen aansluiten

jullie zullen aansluiten

zij/ze zullen aansluiten


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben aangesloten

jij/je zult hebben aangesloten

hij/zij/het/u zal hebben aangesloten

wij/we zullen hebben aangesloten

jullie zullen hebben aangesloten

zij/ze zullen hebben aangesloten


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou aansluiten

jij/je zou aansluiten

hij/zij/het/u zou aansluiten

wij/we zouden aansluiten

jullie zouden aansluiten

zij/ze zouden aansluiten


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben aangesloten

jij/je zou hebben aangesloten

hij/zij/het/u zou hebben aangesloten

wij/we zouden hebben aangesloten

jullie zouden hebben aangesloten

zij/ze zouden hebben aangesloten


gebiedende wijsimperative

jij/je sluit aan

hij/zij/het/u sluit u aan

wij/we laten we aansluiten

jullie sluit aan



tegenwoordig deelwoord: aansluitend

voltooid deelwoord: aangesloten