Dutch Conjugations - AANRAKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


aanraken
   
- to touch

weak (zwak) regular separable aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
raak aan
raakte aan
heb aangeraakt
jij/je
raakt aan
raakte aan
hebt aangeraakt
hij/zij/het/u
raakt aan
raakte aan
heeft aangeraakt
wij/we
raken aan
raakten aan
hebben aangeraakt
jullie
raken aan
raakten aan
hebben aangeraakt
zij/ze
raken aan
raakten aan
hebben aangeraakt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had aangeraakt
zal aanraken
zal hebben aangeraakt
jij/je
had aangeraakt
zult aanraken
zult hebben aangeraakt
hij/zij/het/u
had aangeraakt
zal aanraken
zal hebben aangeraakt
wij/we
hadden aangeraakt
zullen aanraken
zullen hebben aangeraakt
jullie
hadden aangeraakt
zullen aanraken
zullen hebben aangeraakt
zij/ze
hadden aangeraakt
zullen aanraken
zullen hebben aangeraakt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou aanraken
zou hebben aangeraakt
--
jij/je
zou aanraken
zou hebben aangeraakt
raak aan
hij/zij/het/u
zou aanraken
zou hebben aangeraakt
raakt u aan
wij/we
zouden aanraken
zouden hebben aangeraakt
laten we aanraken
jullie
zouden aanraken
zouden hebben aangeraakt
raakt aan
zij/ze
zouden aanraken
zouden hebben aangeraakt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik raak aan

jij/je raakt aan

hij/zij/het/u raakt aan

wij/we raken aan

jullie raken aan

zij/ze raken aan


onvoltooid verleden tijdpast

ik raakte aan

jij/je raakte aan

hij/zij/het/u raakte aan

wij/we raakten aan

jullie raakten aan

zij/ze raakten aan


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb aangeraakt

jij/je hebt aangeraakt

hij/zij/het/u heeft aangeraakt

wij/we hebben aangeraakt

jullie hebben aangeraakt

zij/ze hebben aangeraakt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had aangeraakt

jij/je had aangeraakt

hij/zij/het/u had aangeraakt

wij/we hadden aangeraakt

jullie hadden aangeraakt

zij/ze hadden aangeraakt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal aanraken

jij/je zult aanraken

hij/zij/het/u zal aanraken

wij/we zullen aanraken

jullie zullen aanraken

zij/ze zullen aanraken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben aangeraakt

jij/je zult hebben aangeraakt

hij/zij/het/u zal hebben aangeraakt

wij/we zullen hebben aangeraakt

jullie zullen hebben aangeraakt

zij/ze zullen hebben aangeraakt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou aanraken

jij/je zou aanraken

hij/zij/het/u zou aanraken

wij/we zouden aanraken

jullie zouden aanraken

zij/ze zouden aanraken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben aangeraakt

jij/je zou hebben aangeraakt

hij/zij/het/u zou hebben aangeraakt

wij/we zouden hebben aangeraakt

jullie zouden hebben aangeraakt

zij/ze zouden hebben aangeraakt


gebiedende wijsimperative

jij/je raak aan

hij/zij/het/u raakt u aan

wij/we laten we aanraken

jullie raakt aan



tegenwoordig deelwoord: aanrakend

voltooid deelwoord: aangeraakt