Dutch Conjugations - AANPASSEN Hidden OG Image
  polytripper

  


aanpassen
   
- to adjust/adapt

weak (zwak) regular separable aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
pas aan
paste aan
heb aangepast
jij/je
past aan
paste aan
hebt aangepast
hij/zij/het/u
past aan
paste aan
heeft aangepast
wij/we
passen aan
pasten aan
hebben aangepast
jullie
passen aan
pasten aan
hebben aangepast
zij/ze
passen aan
pasten aan
hebben aangepast

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had aangepast
zal aanpassen
zal hebben aangepast
jij/je
had aangepast
zult aanpassen
zult hebben aangepast
hij/zij/het/u
had aangepast
zal aanpassen
zal hebben aangepast
wij/we
hadden aangepast
zullen aanpassen
zullen hebben aangepast
jullie
hadden aangepast
zullen aanpassen
zullen hebben aangepast
zij/ze
hadden aangepast
zullen aanpassen
zullen hebben aangepast

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou aanpassen
zou hebben aangepast
--
jij/je
zou aanpassen
zou hebben aangepast
pas aan
hij/zij/het/u
zou aanpassen
zou hebben aangepast
past u aan
wij/we
zouden aanpassen
zouden hebben aangepast
laten we aanpassen
jullie
zouden aanpassen
zouden hebben aangepast
past aan
zij/ze
zouden aanpassen
zouden hebben aangepast
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik pas aan

jij/je past aan

hij/zij/het/u past aan

wij/we passen aan

jullie passen aan

zij/ze passen aan


onvoltooid verleden tijdpast

ik paste aan

jij/je paste aan

hij/zij/het/u paste aan

wij/we pasten aan

jullie pasten aan

zij/ze pasten aan


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb aangepast

jij/je hebt aangepast

hij/zij/het/u heeft aangepast

wij/we hebben aangepast

jullie hebben aangepast

zij/ze hebben aangepast


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had aangepast

jij/je had aangepast

hij/zij/het/u had aangepast

wij/we hadden aangepast

jullie hadden aangepast

zij/ze hadden aangepast


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal aanpassen

jij/je zult aanpassen

hij/zij/het/u zal aanpassen

wij/we zullen aanpassen

jullie zullen aanpassen

zij/ze zullen aanpassen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben aangepast

jij/je zult hebben aangepast

hij/zij/het/u zal hebben aangepast

wij/we zullen hebben aangepast

jullie zullen hebben aangepast

zij/ze zullen hebben aangepast


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou aanpassen

jij/je zou aanpassen

hij/zij/het/u zou aanpassen

wij/we zouden aanpassen

jullie zouden aanpassen

zij/ze zouden aanpassen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben aangepast

jij/je zou hebben aangepast

hij/zij/het/u zou hebben aangepast

wij/we zouden hebben aangepast

jullie zouden hebben aangepast

zij/ze zouden hebben aangepast


gebiedende wijsimperative

jij/je pas aan

hij/zij/het/u past u aan

wij/we laten we aanpassen

jullie past aan



tegenwoordig deelwoord: aanpassend

voltooid deelwoord: aangepast