Dutch Conjugations - AANKOMEN Hidden OG Image
  polytripper

  


aankomen
   
- to arrive/gain weight

strong (sterk) separable aux: zijn kwam aan — aangekomen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
kom aan
kwam aan
ben aangekomen
jij/je
komt aan
kwam aan
bent aangekomen
hij/zij/het/u
komt aan
kwam aan
is aangekomen
wij/we
komen aan
kwamen aan
zijn aangekomen
jullie
komen aan
kwamen aan
zijn aangekomen
zij/ze
komen aan
kwamen aan
zijn aangekomen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
was aangekomen
zal aankomen
zal zijn aangekomen
jij/je
was aangekomen
zult aankomen
zult zijn aangekomen
hij/zij/het/u
was aangekomen
zal aankomen
zal zijn aangekomen
wij/we
waren aangekomen
zullen aankomen
zullen zijn aangekomen
jullie
waren aangekomen
zullen aankomen
zullen zijn aangekomen
zij/ze
waren aangekomen
zullen aankomen
zullen zijn aangekomen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou aankomen
zou zijn aangekomen
--
jij/je
zou aankomen
zou zijn aangekomen
kom aan
hij/zij/het/u
zou aankomen
zou zijn aangekomen
komt u aan
wij/we
zouden aankomen
zouden zijn aangekomen
laten we aankomen
jullie
zouden aankomen
zouden zijn aangekomen
komt aan
zij/ze
zouden aankomen
zouden zijn aangekomen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik kom aan

jij/je komt aan

hij/zij/het/u komt aan

wij/we komen aan

jullie komen aan

zij/ze komen aan


onvoltooid verleden tijdpast

ik kwam aan

jij/je kwam aan

hij/zij/het/u kwam aan

wij/we kwamen aan

jullie kwamen aan

zij/ze kwamen aan


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik ben aangekomen

jij/je bent aangekomen

hij/zij/het/u is aangekomen

wij/we zijn aangekomen

jullie zijn aangekomen

zij/ze zijn aangekomen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik was aangekomen

jij/je was aangekomen

hij/zij/het/u was aangekomen

wij/we waren aangekomen

jullie waren aangekomen

zij/ze waren aangekomen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal aankomen

jij/je zult aankomen

hij/zij/het/u zal aankomen

wij/we zullen aankomen

jullie zullen aankomen

zij/ze zullen aankomen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal zijn aangekomen

jij/je zult zijn aangekomen

hij/zij/het/u zal zijn aangekomen

wij/we zullen zijn aangekomen

jullie zullen zijn aangekomen

zij/ze zullen zijn aangekomen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou aankomen

jij/je zou aankomen

hij/zij/het/u zou aankomen

wij/we zouden aankomen

jullie zouden aankomen

zij/ze zouden aankomen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou zijn aangekomen

jij/je zou zijn aangekomen

hij/zij/het/u zou zijn aangekomen

wij/we zouden zijn aangekomen

jullie zouden zijn aangekomen

zij/ze zouden zijn aangekomen


gebiedende wijsimperative

jij/je kom aan

hij/zij/het/u komt u aan

wij/we laten we aankomen

jullie komt aan



tegenwoordig deelwoord: aankomend

voltooid deelwoord: aangekomen