Dutch Conjugations - AANDUIDEN Hidden OG Image
  polytripper

  


aanduiden
   
- to indicate/designate

weak (zwak) regular separable aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
duid aan
duidde aan
heb aangeduid
jij/je
duidt aan
duidde aan
hebt aangeduid
hij/zij/het/u
duidt aan
duidde aan
heeft aangeduid
wij/we
duiden aan
duidden aan
hebben aangeduid
jullie
duiden aan
duidden aan
hebben aangeduid
zij/ze
duiden aan
duidden aan
hebben aangeduid

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had aangeduid
zal aanduiden
zal hebben aangeduid
jij/je
had aangeduid
zult aanduiden
zult hebben aangeduid
hij/zij/het/u
had aangeduid
zal aanduiden
zal hebben aangeduid
wij/we
hadden aangeduid
zullen aanduiden
zullen hebben aangeduid
jullie
hadden aangeduid
zullen aanduiden
zullen hebben aangeduid
zij/ze
hadden aangeduid
zullen aanduiden
zullen hebben aangeduid

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou aanduiden
zou hebben aangeduid
--
jij/je
zou aanduiden
zou hebben aangeduid
duid aan
hij/zij/het/u
zou aanduiden
zou hebben aangeduid
duidt u aan
wij/we
zouden aanduiden
zouden hebben aangeduid
laten we aanduiden
jullie
zouden aanduiden
zouden hebben aangeduid
duidt aan
zij/ze
zouden aanduiden
zouden hebben aangeduid
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik duid aan

jij/je duidt aan

hij/zij/het/u duidt aan

wij/we duiden aan

jullie duiden aan

zij/ze duiden aan


onvoltooid verleden tijdpast

ik duidde aan

jij/je duidde aan

hij/zij/het/u duidde aan

wij/we duidden aan

jullie duidden aan

zij/ze duidden aan


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb aangeduid

jij/je hebt aangeduid

hij/zij/het/u heeft aangeduid

wij/we hebben aangeduid

jullie hebben aangeduid

zij/ze hebben aangeduid


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had aangeduid

jij/je had aangeduid

hij/zij/het/u had aangeduid

wij/we hadden aangeduid

jullie hadden aangeduid

zij/ze hadden aangeduid


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal aanduiden

jij/je zult aanduiden

hij/zij/het/u zal aanduiden

wij/we zullen aanduiden

jullie zullen aanduiden

zij/ze zullen aanduiden


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben aangeduid

jij/je zult hebben aangeduid

hij/zij/het/u zal hebben aangeduid

wij/we zullen hebben aangeduid

jullie zullen hebben aangeduid

zij/ze zullen hebben aangeduid


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou aanduiden

jij/je zou aanduiden

hij/zij/het/u zou aanduiden

wij/we zouden aanduiden

jullie zouden aanduiden

zij/ze zouden aanduiden


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben aangeduid

jij/je zou hebben aangeduid

hij/zij/het/u zou hebben aangeduid

wij/we zouden hebben aangeduid

jullie zouden hebben aangeduid

zij/ze zouden hebben aangeduid


gebiedende wijsimperative

jij/je duid aan

hij/zij/het/u duidt u aan

wij/we laten we aanduiden

jullie duidt aan



tegenwoordig deelwoord: aanduidend

voltooid deelwoord: aangeduid