onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik aanbid
jij/je aanbidt
hij/zij/het/u aanbidt
wij/we aanbidden
jullie aanbidden
zij/ze aanbidden
onvoltooid verleden tijdpast
ik aanbad
jij/je aanbad
hij/zij/het/u aanbad
wij/we aanbaden
jullie aanbaden
zij/ze aanbaden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb aanbeden
jij/je hebt aanbeden
hij/zij/het/u heeft aanbeden
wij/we hebben aanbeden
jullie hebben aanbeden
zij/ze hebben aanbeden
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had aanbeden
jij/je had aanbeden
hij/zij/het/u had aanbeden
wij/we hadden aanbeden
jullie hadden aanbeden
zij/ze hadden aanbeden
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal aanbidden
jij/je zult aanbidden
hij/zij/het/u zal aanbidden
wij/we zullen aanbidden
jullie zullen aanbidden
zij/ze zullen aanbidden
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben aanbeden
jij/je zult hebben aanbeden
hij/zij/het/u zal hebben aanbeden
wij/we zullen hebben aanbeden
jullie zullen hebben aanbeden
zij/ze zullen hebben aanbeden
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou aanbidden
jij/je zou aanbidden
hij/zij/het/u zou aanbidden
wij/we zouden aanbidden
jullie zouden aanbidden
zij/ze zouden aanbidden
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben aanbeden
jij/je zou hebben aanbeden
hij/zij/het/u zou hebben aanbeden
wij/we zouden hebben aanbeden
jullie zouden hebben aanbeden
zij/ze zouden hebben aanbeden
gebiedende wijsimperative
jij/je aanbid
hij/zij/het/u aanbidt u
wij/we laten we aanbidden
jullie aanbidt
tegenwoordig deelwoord: aanbiddend
voltooid deelwoord: aanbeden