onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik beveel aan
jij/je beveelt aan
hij/zij/het/u beveelt aan
wij/we bevelen aan
jullie bevelen aan
zij/ze bevelen aan
onvoltooid verleden tijdpast
ik beval aan
jij/je beval aan
hij/zij/het/u beval aan
wij/we bevalen aan
jullie bevalen aan
zij/ze bevalen aan
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb aanbevolen
jij/je hebt aanbevolen
hij/zij/het/u heeft aanbevolen
wij/we hebben aanbevolen
jullie hebben aanbevolen
zij/ze hebben aanbevolen
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had aanbevolen
jij/je had aanbevolen
hij/zij/het/u had aanbevolen
wij/we hadden aanbevolen
jullie hadden aanbevolen
zij/ze hadden aanbevolen
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal aanbevelen
jij/je zult aanbevelen
hij/zij/het/u zal aanbevelen
wij/we zullen aanbevelen
jullie zullen aanbevelen
zij/ze zullen aanbevelen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben aanbevolen
jij/je zult hebben aanbevolen
hij/zij/het/u zal hebben aanbevolen
wij/we zullen hebben aanbevolen
jullie zullen hebben aanbevolen
zij/ze zullen hebben aanbevolen
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou aanbevelen
jij/je zou aanbevelen
hij/zij/het/u zou aanbevelen
wij/we zouden aanbevelen
jullie zouden aanbevelen
zij/ze zouden aanbevelen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben aanbevolen
jij/je zou hebben aanbevolen
hij/zij/het/u zou hebben aanbevolen
wij/we zouden hebben aanbevolen
jullie zouden hebben aanbevolen
zij/ze zouden hebben aanbevolen
gebiedende wijsimperative
jij/je beveel aan
hij/zij/het/u beveelt u aan
wij/we laten we aanbevelen
jullie beveelt aan
tegenwoordig deelwoord: aanbevelend
voltooid deelwoord: aanbevolen
Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:
De arts beveelt rust aan.
The doctor recommends rest.
Onvoltooid verleden tijdPast:
De gids beval ons een andere route aan.
The guide recommended another route to us.
Voltooid tegenwoordige tijdPresent perfect:
We hebben dat restaurant aanbevolen.
We have recommended that restaurant.